Bioveiligheid wereldwijd - Historische achtergrond

Indeling van biologische risico's

Aanvankelijk wijst de analyse van in laboratoria verworven ziekten uit dat bepaalde pathogenen verantwoordelijk zijn voor infectieziekten die ernstiger zijn dan andere. Deze vaststelling zal aanleiding geven tot het indelingssysteem voor pathogene micro-organismen.

Vanaf 1969 werkt de "Public Health Service" in de Verenigde Staten aan de bepaling van vier risicogroepen voor pathogene micro-organismen voor de mens. De werkzaamheden nemen vijf jaar in beslag en de indelingscriteria worden uiteindelijk in 1974 aangenomen (CDC (Centers for Disease Control). 1974. Classification of Etiologic Agents on the Basis of Hazard, 4th Ed. U.S. Department of Health, Education and Welfare, Public Health Service, Center for Disease Control, Office of Biosafety, Atlanta, GA).

Meteen na het Amerikaanse indelingsvoorstel richt de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) in 1979 een werkgroep op rond goede microbiologische praktijken. De werkzaamheden van die groep zullen resulteren in de publicatie van een handleiding met daarin maatregelen ter bescherming van de werknemers, de bevolking, de veeteelt en het leefmilieu (World Health Organisation. Biological Safety Manual, 1st edition, Geneva, Switzerland: WHO, 1984). Net als in de Verenigde Staten worden de pathogene micro-organismen door de WGO in vier risicogroepen ingedeeld. De werkzaamheden van de WGO zullen later de basis vormen voor een groot aantal nationale referentiedocumenten.

Zo zal Groot-Brittannië in 1984 eveneens vier gevarengroepen ("Hazard groups") aannemen (ACDP : Advisory Committee on Dangerous Pathogens. 1984. Categorization of biological agents on the basis of hazard and categories of containment. Health and Safety Executive) nadat er tussen 1975 en 1978 tevergeefs een poging was ondernomen om een indeling in drie categorieën (A, B en C) toe te passen.

In Europa wordt in 1990 Richtlijn 90/679/EEG betreffende de bescherming van de werknemers tegen het biologische risico vastgesteld. Die omvat een niet-exhaustieve lijst van pathogene micro-organismen voor de mens die eveneens in vier risicoklassen zijn ingedeeld.

België zal zich door al deze documenten laten inspireren om uiteindelijk in 1993 drie lijsten aan te nemen met risicoklassen voor honderden pathogene micro-organismen voor mens, dier en plant (bacteriën, schimmels, parasieten en virussen, met inbegrip van de prioneiwitten die verwant zijn met overdraagbare spongiforme encefalopathieën). Deze lijsten worden regelmatig bijgewerkt en zijn te vinden op deze website.

Later leidt die bepaling van risicoklassen (of risicogroepen) voor pathogene organismen tot de toepassing van goede praktijken en inperkingsmaatregelen om de individuele en collectieve veiligheid te waarborgen. In navolging van de organismen worden er vier inperkingsniveaus bepaald waaraan almaar strengere veiligheidsmaatregelen gekoppeld zijn. Die vier niveaus worden vervolgens op internationale schaal toegepast zonder dat er echter unanimiteit bestaat over de indelings- en inperkingscriteria.

Stilaan komen de verschillende elementen tot stand van wat later "bioveiligheid" zal worden genoemd: enerzijds de risicoklassen van organismen en anderzijds de inperkingsniveaus. Daartussen ontwikkelt zich mettertijd een sleutelelement: de beoordeling van biologische risico's.