Bioveiligheid wereldwijd - Historische achtergrond

Activiteiten van de OESO

In 1982 publiceert de OESO een eerste rapport over biotechnologie (Bull, Holt and Lilly. Biotechnology: International trends and perspectives, ISBN 92-64-22362-2) Het is het eerste intergouvernementele document van die aard dat rekening houdt met de veiligheid van GGO's voor het leefmilieu en dat het accent legt op de noodzaak om veiligheidsmaatregelen voor de nieuwe biotechnologieën te ontwikkelen. Naar aanleiding van de aanbevelingen in dat rapport, publiceert de OESO in 1986 een nieuw rapport onder de naam "Recombinant DNA Safety Considerations", beter bekend als het "Blauwboek". Dat werk wordt tot een goed einde gebracht door een ad-hocgroep van regeringsdeskundigen voor de veiligheid en reglementering inzake biotechnologie. Een van de vertegenwoordigers van de Belgische delegatie in die ad-hocgroep is een deskundige van Sciensano (destijds het "Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie").

Het "Blauwboek" van de OESO

De aanbevelingen van de OESO zijn er voornamelijk op gericht de commerciële ontwikkeling van recombinant-DNA-technologieën te verzekeren en tegelijkertijd de veiligheid voor het leefmilieu en de volksgezondheid te waarborgen. Ze dringen erop aan dat de richtlijnen van de verschillende lidstaten van de OESO worden geharmoniseerd door informatie uit te wisselen over de analyse en het beheer van risico's met betrekking tot GGO's (de precieze term die in het "Blauwboek" wordt gebruikt, is "recombinant-DNA-organismen"). De OESO wil daarmee verhinderen dat de nationale regelgeving de technische vooruitgang op het vlak van recombinant-DNA afremt en wil tegelijkertijd dat ze het intellectuele eigendom en industriële geheim vrijwaart. Daarnaast wordt ook onderstreept hoe belangrijk het is om het grote publiek duidelijk over de verschillende aspecten van biotechnologie te informeren.
De aanbevelingen van het "Blauwboek" betreffen enerzijds de grootschalige industriële toepassingen van de recombinant-DNA-technieken en anderzijds de toepassingen in de landbouw en het leefmilieu. Vooral in dat domein vindt de OESO de uitwerking van algemene internationale richtlijnen voorbarig. Het "Blauwboek" dringt er echter wel op aan om de potentiële risico's te beoordelen voordat er GGO's in het leefmilieu worden gebruikt. Het introduceert ook twee begrippen die tot op vandaag niet meer weg te denken zijn in de methodologie voor de risicobeoordeling van GGO's: enerzijds het feit dat de risico's geval per geval moeten worden beoordeeld en anderzijds dat de GGO's in stappen moeten worden ontwikkeld en beoordeeld: van het laboratorium via serres en gedeeltelijke proeven tot grootschalige proeven.


De inhoud van het "Blauwboek" berust deels op de ervaring die enkele lidstaten van de OESO in het gebruik van GGO's verwierven. Op het ogenblik dat het "Blauwboek" verschijnt, zijn enkele concrete toepassingen zoals genetisch gemodificeerde bacteriën die insuline (voor de behandeling van diabetes) of menselijk groeihormoon produceren, al voor commercialisatie goedgekeurd. Tegelijkertijd dringen genetisch gemodificeerde planten en het debat over hun mogelijke invloed op het leefmilieu door tot het politieke strijdtoneel. Daarnaast wijzen we erop dat de eerste veldproef in 1986 in België wordt uitgevoerd. De eerste vergunning tot commercialisatie van een GGO voor de voedingsmiddelensector wordt in 1992 in de Verenigde Staten verstrekt (het betreft de transgene tomaat Flvr Svr).

Net als de richtlijnen van de NIH voor het gebruik van GGO's in laboratoria doen de aanbevelingen van het "Blauwboek" van de OESO op internationaal niveau dienst als referentie voor de risicobeoordeling van in het leefmilieu geïntroduceerde GGO's. 

Dit werk werd aangevuld in de jaren die volgden door andere rapporten, die rekening hielden met nieuwe ontwikkelingen in het gebruik van GGO's in de industrie, in het milieu en in voedsel (Safety Considerations for Biotechnology, OECD, 1992; Safety considerations relating to biotechnology: Scale-up of crop plants, OECD, 1993; Safety Evaluation of Foods Derived by Modern Biotechnology: Concepts and principles, OECD, 1993).

In die tijd werd de veiligheid van producten uit de moderne biotechnologie in de industrielanden gevrijwaard door een groot aantal algemene wettelijke bepalingen op het vlak van gezondheid, veiligheid of bescherming van het leefmilieu. Naast deze zeer uiteenlopende juridische bepalingen, beschikken sommige landen ook over richtlijnen of aanbevelingen die meer specifiek over toepassingen van recombinant-DNA gaan. De algemene tendens in de ontwikkelingslanden is duidelijk om zelfcontrole te stimuleren, in plaats van dwingende reglementaire maatregelen die de technische evolutie ter zake zouden kunnen verhinderen. In haar "Blauwboek" erkent de OESO bovendien dat er geen enkele wetenschappelijke reden is voor een specifieke wetgeving voor het gebruik van recombinant-DNA-organismen.

Bijgevolg is het paradoxaal genoeg in tegenspraak met deze algemene trend, dat de lidstaten van de Europese Unie eind jaren 1980 onderhandelingen beginnen die in 1990 resulteren in specifieke richtlijnen voor het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen.