Ingeperkt gebruik - Indelingscriteria van transgene planten in risicoklasse 1

Deze pagina geeft een overzicht weer van de indelingscriteria op basis waarvan transgene planten kunnen worden beschouwd als behorend tot risicoklasse 1, onverminderd de eventuele bepalingen van toepassing in de besluiten betreffende het ingeperkt gebruik van GGO's en pathogenen in het Vlaams Gewest, in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest en in het Waals Gewest.

Een genetisch gemodificeerde of transgene plant wordt beschouwd als behorend tot risicoklasse 1 van ingeperkt gebruik indien zij volgende kenmerken vertoont :

i) de ouder- of gastheerplant is niet schadelijk voor de mens, voor dieren of planten en/of heeft geen nadelige effecten op het leefmilieu.
ii) de vector en het insert moeten van die aard zijn dat ze de transgene plant
- niet belasten met een fenotype dat schadelijk is voor de mens, voor dieren of planten,
en/of
- niet belasten met een fenotype dat nadelig is voor het leefmilieu,
en/of
- geen selectieve voordelen geven t.o.v. de ouder- of gastheerplant indien deze in staat is zich te verspreiden en/of te vestigen in het leefmilieu;
iii) het genetisch materiaal dat in de plant ingebracht wordt moet in het genoom (op niveau van de nucleus, chloroplasten, mitochondriën) worden opgenomen;
iv) de transgene plant
- mag niet schadelijk zijn voor de mens, voor dieren of planten,
en/of
- nadelig zijn voor het leefmilieu,
en/of
- selectieve voordelen hebben t.o.v. de ouder- of gastheerplant indien deze in staat is zich te verspreiden en/of te vestigen in het leefmilieu;

Voor de interpretatie van deze vier vooropgestelde criteria worden de hiernavolgende richtsnoeren gebruikt :

  1. Met betrekking tot de criteria i), ii) en iv) verwijst de term « leefmilieu » naar het leefmilieu dat in het kader van de geplande activiteiten vemoedelijk kan blootgesteld worden aan de transgene plant of aan zijn voortplantingsorganen.
  2. Met betrekking tot criterium i) worden de hieronder opgesomde richtsnoeren nageleefd :
    planten afkomstig van species die schadelijk zijn voor de mens, voor dier- of plantensoorten of nadelige effecten kunnen hebben op het leefmilieu, maar die zelf dit schadelijk of nadelig karakter verloren hebben, kunnen voldoen aan criterium i) op voorwaarde :
    1. dat de plant een voorgeschiedenis heeft van een vaststaand veilig gebruik in het laboratorium en/of de industrie en/of landbouw en geen schadelijk effect heeft op de mens, op dieren of planten of geen nadelige effecten heeft op het leefmilieu
      en/of
    2. dat de plant onomkeerbaar deficiënt is in genetisch materiaal dat zijn schadelijk of nadelig karakter bepaalt of stabiele mutaties draagt die dit kenmerk voldoende reduceren.
  3. Met betrekking tot criterium ii) worden de hieronder opgesomde richtsnoeren nageleefd :
    De vector/het insert mag geen genen bevatten die coderen voor een actief eiwit of transcript (bijvoorbeeld toxines, enz.) in een hoeveelheid of onder een zodanige vorm dat dit de transgene plant belast met een fenotype dat schadelijk is voor de mens, dier- of plantensoorten, of met een fenotype dat nadelige effecten heeft op het leefmilieu.
    In ieder geval, indien de vector/ het insert sequenties bevat die betrokken zijn bij de expressie van schadelijke of nadelige eigenschappen in sommige organismen, maar die anderzijds de transgene plant niet belasten met een fenotype dat schadelijk is voor de mens, voor dier- of plantensoorten of nadelige effecten kan hebben op het leefmilieu, mag de transgene plant niet in staat zijn zich te verspreiden en/of te vestigen in het leefmilieu.
  4. Met betrekking tot criterium iii) worden de hieronder opgesomde richtsnoeren nageleefd :
    1. de subcellulaire lokalisatie van het ingebrachte genetisch materiaal moet gekend zijn (op niveau van de nucleus, chloroplasten, mitochondriën);
    2. bij activiteiten van ingeperkt gebruik op grote schaal moet het ingebrachte genetisch materiaal goed gekarakteriseerd zijn (aantal geïntegreerde kopieën, grootte en structuur van het insert,...). Elk van deze nieuw ingebrachte functionele genetische elementen zou op stabiele wijze moeten worden geïntegreerd in het genoom van de plant (op niveau van de nucleus, chloroplasten, mitochondriën).
  5. Met betrekking tot criterium iv) worden de hieronder opgesomde richtsnoeren nageleefd :
    1. bij activiteiten van ingeperkt gebruik op grote schaal moet, naast criterium iv), ook het volgende punt in acht genomen worden : de transgene plant moet in de inrichting even veilig zijn als de gastheer- of ouderplant, of eigenschappen bezitten die zijn overleving en verspreiding in het leefmilieu beperken.
    2. andere transgene planten die ondergebracht kunnen worden in risicoklasse 1, op voorwaarde dat zij geen ongewenste effecten hebben op het leefmilieu en voldoen aan de vereisten van punt i), zijn diegenen die opgebouwd zijn uitgaande van één enkel eukaryoot gastheerorganisme (met inbegrip van zijn chloroplasten, mitochondria, plasmiden, maar met uitzondering van virussen), of volledig bestaan uit gensequenties afkomstig van verschillende soorten die deze sequenties uitwisselen via gekende fysiologische processen.
      Vooraleer te beslissen of deze transgene planten kunnen ondergebracht worden in riscoklasse 1, moet worden nagegaan of ze vrijgesteld kunnen worden, op basis van de bepalingen betreffende zelfklonering, van  toepassing in de besluiten betreffende het ingeperkt gebruik van GGO's en pathogenen in het Vlaams Gewest, in het Brussels Hoofdstedelijke Gewest en in het Waals Gewest, rekening houden met het feit dat zelfklonering wil zeggen het verwijderen van nucleïnezuursequenties uit een cel van een organisme, al dan niet gevolgd door de reïnsertie van dit nucleïnezuur of een deel daarvan (of een synthetisch equivalent) - eventueel na een aantal voorafgaande enzymatische of mechanische bewerkingen - in cellen van dezelfde soort of cellen van een fylogenetisch nauw verwante soort waarmee eerstgenoemde soort genetisch materiaal kan uitwisselen door middel van bekende fysiologische processen, voorzover het onwaarschijnlijk mag worden geacht dat het resulterende micro-organisme of organisme een ziekte kan verwekken bij mens, dier of plant.